opwekte gezichten om je heen te toveren. En dat kun je met geld doen, met geld heb je ineens kennissen met rondjes -ik geef graag - ik weet heel goed dat die anderen helemaal niet zo graag geven en daarom zijn het eigenlijk zulke arme burgerhonden ; maar wat doet dat ertoe, wanneer ik nou eenmaal graag geef, dat doet me plezier, daar word ik niks beter door, want het is denkelijk puur egoïsme dat ik graag trakteer... Nee, geld is nou eenmaal in mijn handen niet veilig, niet mijn eigen geld en niet dat van anderen, ik kan nou eenmaal niet laten het uit te geven. Alleen met jou zou ik nooit gedonder willen hebben, nee, dat nooit, juist omdat ik je graag mag, geen baan bij jou,’ hield oom Ricardo koppig vol, ‘jij zou me wel nooit ‘daarginds’ willen hebben, maar hoe zouden we dan tegenover elkaar staan, terwijl we nu een heerlijke Haut Sauternes drinken (uitstekende wijnleverancier heb jij) - en er niets dan vriendschap en bonhomie tussen ons is.’
Diep in mijn hart moest ik oom Ricardo gelijk geven. Wanneer ik had moeten kiezen tussen een betrekking bij mijn vader, dag in dag uit op dat saaie kantoor, en het meeslepende zwerversleven, dat een mens in staat stelde zelfs riviertjes als Isar en Inn direct te herkennen zonder taaie aardrijkskundelessen, zou ik het laatste bestaan ook verre de voorkeur gegeven hebben. Afgezien van de verleiding waar oom Ricardo zo angstig de nadruk op had gelegd. Ook ik had die avond de verleiding niet kunnen weerstaan. Al was het dan voor iemand anders, het wegnemen van ulster, dophoed, handdoeken, zeep en kaas leek me toch een zware diefstal. Wanneer zou het vreselijke ogenblik komen dat ik eens voor mezelf zou beginnen ?
Onvermijdelijk komt de volgende morgen, met kille regens tegen de sombere hoge schoolramen. De wiskundeles is ook al weer voorbij en ik heb bij uitzondering een goede beurt gemaakt met het getal pi. ‘Que j’aime à faire connaître
93