ne wurmen verborgen had, benevens enige andere stip-steden en streep-stromen en wurm-gebergten moest kunnen aanwijzen op de grote blinde kaart in het nuchtere eerste ochtenduur, dat aan de aardrijkskunde gewijd was - dan zou oom Ricardo al lang weer weg zijn, op reis naar Boedapest, waarheen hij me had willen meenemen - en dan te bedenken, dat ik dat onvindbare aardrijkskundige streepje dan wellicht in werkelijkheid had kunnen zien: een wilde, bruisende bergstroom, vanuit een snelle grote Europese trein, in gezelschap van mijn joyeuse oom, in plaats van klein en jammerlijk met een grote stok voor die lelijke kwaadaardige stomme en blinde kaart te staan met de verwijtende blikken van onder de glimmend-kale schedel van de aardrijkskundeleraar op mij gevestigd, die me biologeerden, tot ik niets meer zou zien dan een chaos van wurmen, stippen, strepen...
Duidelijk hoorde ik oom Ricardo met zijn zeer gearticuleerde stem vertellen over een prachtige renstal, die hij op een kritiek ogenblik voor een appel en een ei had moeten verkopen, toen zijn beste renpaard, waar hij alles op gezet had, vlak voor de eindstreep en de overwinning - was het wellicht boos opzet geweest ? - op onverklaarbare manier gestruikeld was. Dan ging ’t over een wijnrestaurant, waar hij zo royaal mee was omgesprongen dat hij z’n klanten, nadat ze betaald hadden, als een soort revanche - meer gastheer en grand-seigneur dan een op zijn voordeel bedachte waard - van zijn beste wijn te drinken gaf a dis-crétion en waar mijn vader ook nog plezier van gehad scheen te hebben, want hij noemde telkens een wijnsoort op die oom Ricardo nog vergeten had. Het wijnrestaurant leek me een droom te zijn geweest, oom Ricardo zei het zelf: ‘Alles van het beste verzeker ik je, un rêve; en mijn vrouw, Lydia, zat er toen zo beeldig bij, un rêve dans un rêve. Herinner je je Lydia nog, was ze geen beauté, och God, een
89