haast niet voorstellen, dat er met de augurken-kruiden ook niet iets bijzonders aan de hand was. Ik vroeg verlegen, of men daar ook aan geloven moest. Maar toen zei de kruiden-man: ‘Da’s zoveul as smaak, za’k maar zegge, het andere is meer idee.’ Hoewel ik er nu helemaal niets meer van begreep, vond ik het toch wel een mooi antwoord. - Die hele middag trouwens was mooi. Iedereen kon denken, dat ik altijd een pluchehoed droeg en met Da in het zwart wandelen ging. Er was een hemelsblauw vaasje met bloemen erin, die mooier waren dan echte; de straten waren prettig vol en rommelig in de buurt van die kruidenwinkel en er scheen een bijzonder geheim te bestaan, dat ‘idee’ heette en waar je aan geloven moest.
Dan waren we op een stille gracht met hoge stoepen, waar het al begon te schemeren. De huizen hadden er allemaal rosé schemerlampen achter de vensters, en ik kon me niet herinneren ooit op deze gracht geweest te zijn. Achter de rosé vensters kon ik vaag dames onderscheiden, dames in feestkledij - soms een enkele dame, soms twee tegenover elkaar. Het leek iets uit een toneelstuk of een droom - dit laatste te meer, daar het eruitzag of de dames zich in ’t geheel niet bewogen. Bij een toneelstuk had ik me zoiets van tegenover-elkaar-zitten voorgesteld, rijk gekleed tegenover elkaar zitten, in een bijzonder soort belichting. Soms tikte een der dames tegen het venster, wanneer er een man voorbijkwam - ik dacht eerst dat naar Da en mij getikt werd. Eén man ging weer een paar passen terug - en dat gaf er het voor mij echt toneelachtige aan. Maar daarna stond ik toch in een droom, een rosé droom. Het was de zuster van Da in een roodfluwelen gewaad, zover bij de boezem uitgesneden als de mode van die tijd maar enigszins toestond en zoals ik het nog niet gezien had. Ik had ook nog nooit zulk een blanke huid gezien, zulke prachtige rosé kleuren op de wangen en zulke rode lippen. De ogen waren
38