te, het avontuurlijke cowboy-stuk in het donkere zaaltje, waar zon en zomer geen toegang; hadden, maar wel ‘personen van allerlei leeftijd’.
En terwijl Gert plaatsen neemt, twee voor dertig cent, rijst een eerwaardig hooggehoed hoofd op. ‘M’n ouwe oom’, fluister ik m’n begeleider verschrikt toe, ‘hoe komt die hier?’
Werkelijk, het was jou en je hoge zijden onwaardig, ouwe oom, in dat straatje wat te zoeken. Zulke witharige, statige gentlemen behoren in een leesmuseum te zitten of in een ouderwetse tuinkamer ; in dat hobbelig-bekeide volks-buurtje deed je als een vlag op een modderschuit.
Weer echter vergeet ik je, jou en m’n andere bloedverwant, - jullie verzinken volkomen in het niet. Want op het witte doek verschijnt Kansas-Bill. De pianist speelt de ‘Intocht der Gladiatoren’ — prachtig hard kan hij muziek maken, de man die het orkest vormt. En Kansas-Bill, met schaapsvachten om z’n benen, zit, springt en staat op het ongezadelde paard, schaakt de zeldzaam schone blondlok-kige dochter des postmeesters, wordt valselijk verdacht van postroof en levert per slot zijn medeminnaar, die de echte dief is, aan zijn sheriff over... hij triomfeert glansrijk, terwijl hij de bekoorlijke Dorothy (ze is niet ouder dan ik, veronderstel ik) op haar lokken kust en bovendien tijd vindt z’n aanstaande schoonvader vriendschappelijk op de rug te kloppen.
Het jongetje Gert heeft me een paar keer in het donker om een zoen gevraagd. Je kon geen slechter ogenblik kiezen, Gertje. Kansas-Bill had een verweerd gezicht met arendsneus en doordringende ogen; z’n handen goochelden om beurten met lasso’s, geweren en revolvers en hij reed paard, o, hoe reed hij ! Maar jouw wangen, Gertje, waren zo kinderlijk blozend en rond en je had zulke poezelige, dikke handjes. Toch was Kansas-Bill ‘aan de kassa verkrijg
28