je eens zo glanzende ogen hebben zich zakjes gevormd en je bent helemaal een beetje door het leven gehavend, - oom Louis, ik hkit je niet meer - maar vergeven kan ik je nooit. Je hebt m’n mooiste vrije dagen bedorven door je nieuwsgierigheid en kwaadsprekerij - je hebt me bijna doen stikken toen ik de zalige ouderwetse balletjes van het jongetje Gert op m’n gemak wilde proeven en ik je van schrik niet zo vlug kon antwoorden.
Neen, vergeven zal ik je nooit! Met je onheilspellend: ‘Je zult er wel van horen!’ verdwijn je in het verschiet mijner herinnering - doch dat blijft: in het zonnige plantsoentje geurt de hagedoorn zo zoet en lieflijk, de vinken fluiten en overal bloeien madeliefjes en boterbloemen. En Gert, de royale, belooft: ‘Vanmiddag gaan we naar de bioscoop -laat die oom van je maar barsten! Ik wou hem nu niks doen, begrijp je, maar als ik hem eens alleen tegenkom - nou!’ Het jongetje Gert probeert kwaadaardige ogen op te zetten, die hiervoor te blauw en te kinderlijk zijn.
‘Als je hem eens languit in de modder kon laten vallen, met z’n beige jasje,’ opperde ik. Gert belooft in elk geval hem iets idioots op z’n rug te spelden.
Mijn aanbidder schijnt rijk te zijn. Nonchalant stelt hij voor iets te gaan gebruiken. Ik wist het niet, Gert, dat je voor de kadetjes en de melk, de bioscoop en de geschenken je hele spaarpot offerde. Later kwam het uit - maar wie denkt aan later onder het inademen van lauwe en verkwikkende junilucht, wanneer de bijen in dronken tuimel van bloem tot bloem gonzen en belegde kadetten en glazen frisse melk op tafeltjes staan, die met plekken zon in plaats van tafellakens gedekt zijn. En hoe gezellig wiebelden de houten stoeltjes op het grint...
Eigenlijk had deze vrije dag hier zijn einde moeten vinden, in het landelijke ‘melkhuis’ te midden van feestelijke kastan-jekaarsen en vlammende goudenregen. Doch het drama lok
27