‘O, jongetje Gert, ik hoor nog het gerammel van het blikken trommeltje met balletjes dat -- zoals ik nu vrees - je uit je moeders kast had genomen, zo’n huishoudelijke indruk maakte het. Hoe hard holde je ermee achter me aan, een hels spektakel veroorzakend, - ik zie nog je opstaande vlasblonde kuif en trouwhartige blauwe ogen en ik hoor je met verlegen stem hijgen: ‘Ik heb nóg iets voor je meegebracht - mag ik dan mee ?’
M’n onnozele twaalfjarige ziel raakt verrukt en vertederd bij het aanschouwen van een glazen penhouder, die met een roodachtig vocht gevuld is, waardoor hij onder de uitbundige stralen der blijde zon voor mij tot een robijnen staaf wordt. Het rammelende busje met versnaperingen tegen zich aandrukkend, mag Gert me begeleiden op mijn tocht door de feestelijk lijkende stad; en ik draag de toverachtige penhouder als een magisch wonder behoedzaam voor me uit.
Maar als boze schimmen doemen thans de twee ooms in m’n herinnering op, de ooms, voor wie ik altijd op mijn hoede moest zijn; de jonge slanke met beige overjas en strooien hoofddeksel en de oude met z’n hoge zijden. Juist op de verrukkelijkste ogenblikken moest ik steeds vrezen, dat één van beiden als een duivel uit de doos voor me oprees.
Daar liep je dus met Gert en onderzocht net de inhoud van het blikken trommeltje. Gert hielp mee onderzoeken, terwijl hij zijn arm als toevallig om je schouder sloeg. ‘Die moet je proberen - en die en die!’ ried hij ijverig, en je stak er een paar tegelijk in je mond om van alle smaken te genieten. Je knikte juist goedkeurend met je hoofd, want je mond was te vol om te kunnen spreken, - daar klonk een stroperige stem naast je: ‘Moet je niet naar school ? wat is dat voor een jongen? en waarom geef je geen antwoord?’
Oom Louis, je hebt nu grijzende slapen en je elegante slankheid heeft plaatsgemaakt voor een rond buikje, onder
26