zei hij zowel van Flipje, die op zijn elfde jaar met alle geweld een soort schoentjes, pumps genaamd, bij zijn moeder wilde afdwingen, als van een tante die uitvoerig een sterfbed en daarmee in verband staande begrafenis had beschreven. Ik vind het een uitkomst ‘oud wijf te denken op dit ogenblik. Het houdt het huilen tegen. Wanneer ik nu huilen moet, zou ik me één voelen met de kleffe, zich in sentimentele treurigheid vermeiende sterfhuis-visite, alles is al zo zwart en warm en huilerig in de kamer - en ik moet niet huilen, omdat mijn vader gestorven is, maar om de mensen die op verkeerde ogenblikken verkeerde woorden zeggen.
Eigenlijk was het koele, nuchter oprechte wezen van mijn vader, waar ik me zo dikwijls aan gestoten heb als kind, een goed ding. Het is een goed ding, wanneer een man uit de winterkou ’s avonds zo tegen zeven uur naar huis komt -hij ruikt nog naar kou en wind en mist — en wat stroef en teruggetrokken gaat hij aan tafel zitten. Hij krijgt zijn glas port en langzaam vouwt hij een courant open, een der juist genoemde grote, nieuw uitziende couranten, waarop wij niet geabonneerd zijn. Er is een atmosfeer van koele duidelijkheid om hem - hij heeft weinig woorden en rustige langzame gebaren. Ik ben klein en wou, dat hij wat meer zei. Ik zou graag willen vragen, of die port hem lekker smaakt en of ik ook eens zou mogen proeven - en waarom hij er een stukje kaas bij eet - zo iets gewoons bij zo iets bijzonders als port me lijkt te zijn. En of hij het prettig vindt zo lang over één bladzijde van een courant te doen. Het bevalt mij niet, dat hij vensters en deuren ver open heeft gezet, maar ook dat zou ik willen weten, waarom je in een kamer, waar het juist aangenaam warm is, zoveel kou binnen laat stromen - nog wel, wanneer je pas uit die kou komt. Eens heb ik het gevraagd - het hield me erg bezig - maar het antwoord stelde me niet erg tevreden: ‘Dat is fris - wind en regen - ik houd van wind en water en alles wat fris is.’ Hij
158