dige, op het jongetje Eelco. Dit reeds toch al zo geplaagde, zwaar beproefde kind werd het mikpunt van de spot der kleine paupers. Nadat zij eerst onaangename aanmerkingen op zijn modieuze jas en buitenmodels mutsje gemaakt hadden, nam de aanvoerder, een jonge wilde met besmeurd gelaat en een gele en een zwarte schoen, de vrijheid op te merken: ‘Meheir suipt mellek!’
En deze Eelco, die voortdurend lijdzaam met twee woorden geantwoord had, zonder een kik te geven afstand van rooie Ranja deed, zelfs het bovenmenselijke tot stand had gebracht, te verdragen, dat hem een fluitkikker botweg geweigerd werd - die heilige, engelachtige Eelco veranderde bij deze toch werkelijk onschuldige opmerking in een bezinningloze woestaard. Zijn ‘mellek’ en de consumpties van zijn ouders omgooiende stortte hij zich op het verbaasde jongmens, dat de grap had gemaakt. Het zachte gedweeë jongetje met het pijnlijke regelmatige ponyhaar, het bezadigde jongeherenjasje en het keurige dwaze mutsje werd tot een jonge Viking. Zijn blauwe ogen fonkelden. ‘Hier heb je ‘mijnheer’ en hier heb je ‘melk’,’ krijste hij en trommelde met zijn kleine vuisten op het smoezelige gezicht van de veel grotere geheel verblufte jongen.
Dus het meheir en de mellek hadden deze uitwerking teweeggebracht. Eigenlijk had ik gemeend, dat de met gestileerde kamelen omgaande Eelco zich door het onesthetische ‘suipt’ zo van de wijs liet brengen. Maar mijnheer en melk ?... Het terras zal vol mijnheren. En de Paps van Eelco, was dat geen mijnheer - op en top met Stetsonhoed, slobkousen en gouden vulpenhouder? - Wat mocht de kleine zachtmoedige Eelco in al deze lieden zo afschrikwekkend onaangenaam gevonden hebben, om zich door het ‘meheir’ tot razernij toe beledigd te voelen ? - En melk ? Onze nationale drank, het zuivelprodukt, waarvan ons goedmoedig verwijzend spreekwoord ‘Melk is goed voor elk’ zo plezierig
151