de la maison’ op afgetrokken vage onverschillige manier, ja, sommigen trokken er een gezicht bij, of het ‘maison’ haar verfrissingen met een of ander vergif had gekruid, een ondankbare en overdreven geste, om hun voornaamheid te accentueren.
Het jongetje was trots de verrukkelijke lentedag in een overjasje gehuld, dat op een laatste pagina van de heren-kleding-naar-maat-prospectus voor jongeheren tussen drie en dertien jaar wordt aanbevolen. Ik keek onwillekeurig of er geen prijs aan het knaapje hing, zo kersvers afgeleverd en nieuw zag het eruit en zo vanzelfsprekend leek het mij, dat zijn schone wassen ouders hem zoëven in de Bonneterie gekocht hadden: ‘Blonde jongeheer, vijf jaar, prijs fl 135,50’!
‘Zit je goed, Eelco ? vroeg hem zijn moeder afwezig, terwijl zij met ernstige belangstelling naar een dame keek, die om haar schouders een ietwat grootser zilvervos had gevlijd dan zijzelf.
‘Ja,’ antwoordde de jongen.
‘Ja, Mams,’ verbeterde hem zijn vader, ‘met twee woorden spreken, Eelco.’
‘Ja, Mams,’ herhaalde het kind gedwee.
‘Je mag je handschoentjes nu wel uittrekken,’ vergunde Mams, ‘maar niet met je voetjes trappelen.’
‘Neen, Mams,’ zei het zeldzame kind geduldig.
‘Wat wil je drinken?’ informeerde de Paps, die zijn olieachtig glimmend haar correct naar achter geborsteld droeg en op onnavolgbare manier alle knappe dames aanstaarde, met zijn hoofd onbeweeglijk en ogen die al het werk moesten doen.
‘Rooie Ranja,’ wenste Eelco met kleine vrolijke stemverheffing.
‘Dat is niet goed voor je maagje,’ interrumpeerde Mams, ‘je krijgt een glaasje melk.’
149