Frieda Taais’ genoemd, en hiermede de onderworpen Thijs bijna bedekkend met schande door hem de naam van een courtisane te geven. Frieda uit Westfalen was eerlijk, vlijtig, rechtschapen en plichtsgetrouw. Ze noemde Juffrouw Leida ‘de werkschter’. Ten slotte was Juffrouw Leida ook als werkster bij me gekomen - ik zag haar in het begin veel boenen en trappen doen en door Frieda gecommandeerd worden. Frieda braadde veel reuzel uit, keek me met trouw-Duitse, doch ver uit een breed gezicht uitpuilende blauwe ogen rechtschapen aan, liep zwaar met enigszins naar binnen gekromde benen en deed altijd haar ‘Pflicht’. Overigens was Frieda een frisse nette vrouw - dat zei tenminste iedereen die bij me kwam: ‘Waarom houd je die nette frisse vrouw niet en gooi je die onbetrouwbare slons er niet uit ?’ Maar ik kon de nette frisse vrouw nu eenmaal niet uitstaan - ze had geen manier van tak, ze ging ostentatief stofzuigen wanneer ik juist iets prettigs wilde doen - naar de wolken kijken of lezen of niets doen (denkelijk om het nutteloze van mijn bestaan te demonstreren). Ze liet het expres uitkomen, dat juffrouw Leida een paar kousen van me weggenomen had - ze vroeg streng: ‘Zaaien die kouschen van uw, Mefrau ?’ Per ongeluk zei ik ja. God, wat was die Frieda uit Westfalen eerlijk ‘entrüstet’ en triomferend: ‘Baai die werkschter in de tasch gefunde - wenn man nur zu seinem Heiland betet, da heb ik altaid vertrouwen in, die bringt alles an das Licht.’ Aldus de Heiland tot een soort hemelse rechercheur makend, verried Frieda op deze manier Juffrouw Leida. Juffrouw Leida glimlachte zacht en zei, dat ze die kousen had willen stoppen voor me. Het waren helaas nieuwe kousen - er was niets aan te stoppen. Juffrouw Leida en ik werden sarnen verlegen voor de rechtvaardige Frieda. Juffrouw Leida had de vorige dag nog gehuild omdat ik huilde - echt dikke tranen - ik huilde om de ‘Ballade der Seeräuber’, die voor de radio door Ernst Busch
132