onverstand trok ik hieruit de conclusie, dat ze allemaal te kleine keelgaten hadden en ik vroeg of ze zich zo geregeld verslikten. Maar het waren geleerdheidsgraden, geen graten, zoals de Tantesfamilie met diepe minachting voor mijn onwetendheid mededeelde. ‘Wat blijft dat kind achterlijk, hè,’ insinueerde tante, ‘geen wonder dat dat haar van haar nou maar niet verder groeien wil. Als je niet beter wist, zou je zeggen dat ze zo van de zigeuners kwam.’
Hoewel ik dit laatste een geweldig compliment vond, waren mijn ouders niet tevreden met deze kwalificatie van mijn onmaatschappelijk uiterlijk.
‘Het heeft een voordeel,’ merkte mijn vader plotseling tot mijn stomme verbazing op - het was voor ’t eerst dat zijn opinie over mij in enig opzicht gewijzigd werd -, ‘ze kan direct elke dag haar hele hoofd met haar en al wassen, net als een jongen. Ik houd niet van stoffig haar.’ De nichten en tante protesteerden ongewoon hevig en vonden eenmaal per drie maanden je haar wassen meer dan genoeg, maar mijn vader herhaalde droog: ‘Nee, stoffig haar vind ik onsmakelijk’ en keek met een vage blik naar de vlechten en knotjes.
Om het echec met het haar goed te maken, werd een loflied op Hannes aangeheven, op zijn deftige afkomst: ‘Hij is van eerste familie,’ zijn knapheid en zijn beginselvast karakter: ‘Als eerstejaars student werd hij direct geheelonthouder - hij kon niet tegen dat ruwe ontgroenen - en nooit heeft hij meer een druppel sterke drank geproefd.’ Hannes staarde met waterige ogen in de verrukte van nicht Ank en vertelde op een toon of hij in trance verkeerde, dat hij vergeestelijkt leefde, vegetariër en estheet was en sinds vijf jaar drankvrij. Hij herhaalde met zulk een pathos: ‘Nooit zal ik meer een druppel drank aanroeren,’ alsof het heil der mensheid hiervan afhing. Zonder enige overgang declameerde hij zonder de minste gêne het ‘Du bist wie eine Blume’, dat was op Anke bedoeld. En toen kon ik het niet
9