ontwaardiging voorgekomen, dat er voor mij geen stukje pudding meer overbleef. ‘Hoewel, je maakt de beste pudding met wat meer eieren en aan room moet je ook nooit sparen.’ Lien uit de derde van de h.b.s. was zo oud als ik en ik zat in de eerste en naar aanleiding van dit feit kwam stereotiep de medelijdende vraag: ‘Zijn haar (met de vinger naar mij wijzend) ‘proefwerken nog altijd zo slecht?’ Soms ging ik opzettelijk woest met de sauskom zwaaien, opdat Anks en Liens en tantes provinciaal-stijve, kraakheldere, met veel stijfsel gesteven japonnen per ongeluk een paar bruine jusvlekken zouden krijgen. ‘Wat is dat kind toch onhebbelijk wild en ongemanierd’ - ze waren doodsbang voor jusspatjes. Eigenaardigerwijze bleef de vermaning van mijn vader zeer mat, terwijl hij anders bijna overdreven op goede tafelmanieren lette. Mijn vader nam ongeveer evenveel notitie van tante en nichten, of ze een hinderlijk soort grammofoon waren of een radio die men uit beleefdheid niet kan afzetten, hoe onuitstaanbaar de swing en de jazz en verdere onderhoudende muziek ook zijn mogen. Soms trok hij even onwillig zijn mondhoeken naar beneden - bij hem een teken van uiterste geprikkeldheid - als Lientje en Ank en tante Cor niets dan onaangename dingen zeiden, terwijl ze bij ons op bezoek waren en moekie met hoogrode gloeiende wangen haar verwanten bezighield met conversatie, schotels aanbieden en gelijk geven, wat ik nog het ergste vond. En niet genoeg dat ze op gezette tijden onvermijdelijk terugkwamen als verkoudheid, voorjaarsschoonmaak en muggen, op een mooie meidag brachten ze ook nog een zekere Hannes mee. Hannes, de verloofde van de zestienjarige Ank met de schrale vlechten, die vanaf dit keerpunt in haar leven tot een knotje in haar mollige nek opgerold werden. Hannes bezat een vooruitstekende adamsappel, die nare naam, een graad, en was bezig een tweede graad te halen. De hele familie van Hannes had dat gedaan, graden gehaald. In mijn
8