male klasje van juffrouw de Jonquière vluchtte, waar mijn opgezweepte zenuwen door 'L'homme qui rit' niet bepaald tot bedaren gebracht werden, maar ik kon er tenminste een blik wisselen met een nogal gewoon kind dat in de buurt van het Instituut woonde. Daar was het klasje van juffrouw de Jonquière hoofdzakelijk mee bevolkt: met kinderen van bezorgde rijke ouders die bang waren dat bij een langere school weg hun kind iets gruwelijks overkomen zou, aanrandingen, overreden worden of in het water vallen - alsof het noodlot om welke duur of lengte van school- of levensweg zich ook maar enigszins bekommert.
Toen ik 'L'homme qui rit' had uitgelezen en met 'Jean Valjean' kennismaakte, vroeg juffrouw de Jonquière me plotseling: 'Zijn je ouders zo bezorgd voor je?' 'Hoezo?' vroeg ik verbaasd terwijl ik het grijsbleke, tamelijk paffige gezicht van de juffrouw met aandacht beschouwde - het was het gelaat dat ik later op regentessenportretten van Frans Hals herkende en soms zagen oudere nonnen er zo uit met die door zware oogleden bijna verborgen, grauwe ogen en de langgestrekte bovenlip die het hele gelaat een uitdrukking van niets meer te verwachten gaf. Het was overigens de aardigste en redelijkste lerares die ik ooit had meegemaakt. Ze las samen die spannende boeken met me, gaf nooit straf en deed het voorkomen of ik een modelleer-ling was. Toen ze dan ook vroeg of mijn ouders al te bezorgd voor me waren, meende ik ook al bezorgdheid te mijnen opzichte bij haar te bespeuren en kon haar volkomen geruststellen: O nee, mijn ouders waren niet erg bezorgd; ze wisten wel dat ik meestal op tijd was, oppaste om niet overreden te worden en in geen zeven sloten tegelijk liep. 'Wat doe je dan in 's hemelsnaam op deze school?' vroeg juffrouw de Jonquière verbaasd en bijna ongerust. 'Woon je hier vlakbij?' Nee, ik woonde zowat een halfuur lopen van het 'Instituut voor Jongejuffrouwen en Jongeheren uit de Betere Stand'. 'Er zijn wel vreemde kinderen bij,' voegde ik er half vragend aan toe.