Voor het eerst van mijn leven kreeg ik een goedkeuring en aan het einde van de maand kreeg ik een rapport mee naar huis dat men in een lijstje had kunnen zetten. Voor het eerst in mijn leven voelde ik vaag wat deftige namen en titels kunnen beduiden, zelfs op het simpele prospectus van een Instituut. Mijn ouders waren verrukt van het rapport, zelfs vlijt en gedrag en wiskunde bleken meer dan voldoende te zijn. Hoewel ik vroeger op de normale, ondeftige scholen herhaaldelijk met meer of minder succes had getracht de handtekening van mijn vader na te bootsen, kreeg ik nu de rare gewaarwording bij de echte onvervalste handtekening van mijn vader dat die vals was - het was iets waar ik lang over moest piekeren.
Na het schitterende rapport kwam ik in een klas met kinderen van zowat mijn eigen leeftijd, wanneer men er rekening mee houdt dat op veertienjarige leeftijd elf tot zeventien ongeveer hetzelfde is als veertien jaar. Het werd geleid door een vage juffrouw met een prachtige Franse naam, de Dompierre de Jonquière. Wanneer wij ons werk maakten, ging zij kalm in dikke romans lezen. Ik herinner me een ervan: T/homme qui rit'; er waren plaatjes in van een ongelukkig iemand met een uit elkaar getrokken gezicht. 's Nachts droomde ik ervan, maar ik kon niet van het boek afblijven. 'Je mag er wel es in lezen/ zei de vage juffrouw onverschillig, 'goed voor je Frans.' En zo maakte ik kennis met een der griezeligste werken van Victor Hugo. Ik mocht er met een dictionaire hele stukken van vertalen; zelfs bij de rekenles liet ze me kalmweg op mijn verzoek het opwindende romantische boek met het originele motief: 'Rekenen kan je nog altijd leren, maar mooi goed Frans, daar moet je vroeg mee beginnen.' Voor de vertaalde stukken uit het Frans werden de cijfers dan op het rekenconto gezet, zodat ik weldra tot een der beste leerlingen van het voorname Instituut behoorde. Even uitstekend was een baron, die met zeventien jaar al een glimmend kaal hoofd had (wat met zijn oude adel in verband