'Instituut'
Eigenlijk had ik nu helemaal tevreden kunnen zijn op dat 'Instituut voor Jongejuffrouwen en Jongeheren uit de Betere Stand'. Mijn ouders die ten einde raad waren geweest ten gevolge van mijn mislukkingen op openbare Lycea en H.B.S. (waar je niet eens 'uit de betere stand' voor behoefde te zijn) hadden prachtige referenties gekregen. Dat had er nog bij gestaan in het prospectus van het Instituut: Referenties van eerste families uit Moederland en Koloniën steeds ter inzage. Het had gewemeld van douairières, baronnen, grootindustriëlen — dat instituut moest dus wel iets bijzonders zijn, dachten mijn ouders.
En inderdaad, iets bijzonders bleek direct, toen ik er kwam. Er waren namelijk kinderen van vijf tot vijfentwintig jaar. Ik had nog nooit een kind van vijfentwintig jaar gezien en voor het meest opvallende van die kinderen plantte ik me neer - het had een snorretje en zulke dikke wenkbrauwen dat die ook op snorretjes leken. Het leerboekje dat hij voor zich had, herkende ik als een op de lagere school gebruikelijk. Hij lachte nuffig met een hand voor zijn mond en was opmerkelijk keurig gekleed. 'Moeilijk zeg,' zei hij giechelend. 'Wat is dat nou? Eerlijk duurt het...' De puntjes moest hij invullen en hij kon het niet. 'Het langst,' hielp ik hem, 'Het lanst,' schreef hij met scheve koeien van letters en dan dwaalden zijn ogen op een zonderlinge manier af, tot hij een kind van een jaar of acht in het oog kreeg dat de tong tegen hem uitstak. De leerling met de snorretjes werd hierdoor zo kwaad dat hij de kleine spotvogel over een paar banken nasprong en er ongenadig op los timmerde. De mijnheer van het Instituut keek aldoor op zijn horloge en zette onverschillig de taalles voort en niemand kreeg straf of een aanmerking.