laarzen het Queen Anne salonnetje bij ons thuis binnenstappen en de rust van de theedrinkende, zich tevreden in hun fauteuiltjes vermakende schare verstoren... Ik zag - o - visioenen van verbrijzelde piano's en buffetten, van rinkelende vazen en pullen, van kippige tantes die de vlucht namen en van zelfvoldane ooms die een schop met juist deze flinke vetlaarzen ontvingen. En terwijl ik me die heerlijke revolutie in geuren en kleuren voorstelde, klonk zijn stem weer:
'Hoe gaat het met Arie? Geschikt joch, hè? Komt wel eens hier bij me praten.'
Adriaan... pa... vader... joch... Praten bij de halsbandentent? Het was duizelingwekkend - maar het joch Arie steeg in m'n achting door zo'n broer...
Tot de avond bleef ik bij die tent en vertelde van de geschikte Arie, die helaas een strenge, ongemakkelijke Adriaan was geworden, berichtte over ons nieuwe huis met dertien kamers (hij spoog op de grond en mompelde iets van 'ongeluksbajes') en over de familie die verklaard had, dat er geen contact met hem bestond. Maar ik moet er wel het voor mij synonieme woord contract uit gemaakt hebben, want de oom vroeg: 'Wat bestaat er niet met me?'
Toen ik het herhaalde, barstte hij in een nu bulderend gelach los. 'Reuzemop! Lollig kind ben je,' voegde hij er goedkeurend aan toe, zodat ik bijkans van trots zwol, zonder nu juist precies te weten waar ik het compliment mee verdiend had.
Doch tegelijk welde bij deze lofprijzing een bitter gevoel in me op. Hier had ik de vriendschap van een waarlijk groot en bereisd man die een openstaand baaien hemd droeg, in korte tijd verworven, terwijl mijn pietluttige familieleden steeds van alles en nog wat op me aan te merken hadden.
Grote genade - hun theegebak! viel me plotseling in, en ik deelde het verlies van de vijfenzeventig cent en de nasleep van dien aan m'n nieuwe bloedverwant mee.