Liederen van huisvlijt, Eerste deel

Titel
Liederen van huisvlijt, Eerste deel

Jaar
1957

Pagina's
98



Met wilde wellingen en weet uit u te wekken Des oer-menschen vernomen liefdes-schrei.

De Man.

En als het dag wordt, zal ik weder staren En zien den bajert klimmen van het goud;

Een eeuwigheid komt over ons gevaren,

En gij en ik zijn klein en stil en oud.

De Vrouw.

Maar wat ik heb ontvangen in den nacht;

Het nieuwe wonder van den gouden morgen, Houd ik in donk’re moederschoot geborgen, Totdat de tijden komen die ik wacht.

De Man.

En daar hij komen zal die mensch, — weer zal Hij, zelve raadsel, naar de raadsels staren,

Die vonkelende aan den hemel varen En op de aarde lichten overal.

De Vrouw.

Open mijn ziel, dat ik u gansch ontvange;

Ik draag het beeld dat levensadem geeft;

Ik draag een hooger wonder, dan ginds heeft: De nacht aan sterren in den locht gehangen.

De Man.

En altijd trekt hun verre vlucht mij aan;

Wat zeggen gindsche vonkels in hun teeken,

85

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.