Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Titel
Van de nieuwe gemeenschap der Menschen

Jaar
1924

Overig
Een gedicht

Pagina's
85



De boomen hebben mij gemaakt, de Zon,

De hemel, d' Afgrond, en de Orion.

Der dieren loop, de fonkelende nacht,

Hebben mijn hand hun teekening gebracht»

Geen fluistering ontkwam mijn mond, geen zang Of zij gewerd mij uit uw samenhang.

Ik ben een fonkeling, een regenspat,

Een aangestooten riet, een zingend blad.

Ik ben een vlam, een licht, een avondhei,

De tinteling der sterren beeft in mij.

Ik ben van koper, tin, metaal, en hout,

Ik ben een waaierval, een wuivend woud.

Ik ben een stilte die ligt uitgespreid,

Ik ben een opgang naar saamhoorigheid.

Toen dook ik in de kenbron, in de wil Van de aloude menschheid, en ik zag Dat dit het lichtend Communisme was, Dat alle namen, die zij had vervaardigd, Jehova, Christus, Boeddha, Jsis, Ptah, Slechts namen waren van éénzelfden wil, Dat alle waren stralen van één zon,

69

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.