AVOND.
Het menschlijk woord is zwaarder dan De bloei van de blauwe avondlucht.
Dus: dat ik niet bewaren kan
In ’t lied wat door den avond zucht.
AVONDVAL.
Het is niet rood .... het is niet blauw.
Het is alles teerder dan woord.
De Stem der Stad, hier wordt hij nauw,
Wijl de avond valt, gehoord.
ANGST.
De wind. En de lamp waait wild.
Mijn Moeder leeft niet meer.
Wie zal, tot de Dood mij stilt,
Mij hoeden voor 't wreede zeer?
ONMACHT.
Kon ik den Dood gedenken zonder 't Leven, Kon ik 't Leven gedenken zonder Dood,
Ik werd niet meer machtloos gedreven,
Tot in de laatste nood.
IJDEL GEWIN.
Mijn God: moest ik niet rijk zijn? Armer Word ik, naardat ik ruimer win.
Neem al mijn schat, o, mijn Erbarmer Voor één oogenblik van Uw min.
70