sterdam is een mooie stad. Maar de Profeten moet men lezen te Jeruzalem.
III
Laat in den middag ben ik toch uitgegaan. Ik wilde het middaggebed zeggen bij den Klaagmuur. Dan wachten tot het avond is, en de drie eerste sterren staan aan de stille lucht. Dan het avondgebed.
De dagen zijn hier al ongenadig heet. Maar de avonden en de avondwind. Wanneer ik nu mijmerend dwaal van het Herzlhuis naar de Jaffapoort, dan zie ik den avond aankomen van ver, heel ver. De schaduwen dalen van de heuvelen in de dalen. Er is één innige verteedering. Ik ben het niet meer, die dit beleef, Ik ben het alleen, die dit beschouw, in blijde duizeling, een wonderspel.
En bij de Jaffapoort. Het werk geëindigd. De werkers mild en stil. Het bonte gewoel en toch alles rustig. En dan de weg naar den Klaagmuur, dien ik al ken, ochtend, middag en avond. Daar zit Ibrahim met de bloote pootjes op vaders groenten-nisje. Zeker heeft Ibrahim veel gewerkt vandaag. Nu rust hij en zijn bloote pootjes schommelen mijmerend. Alles is nu goed en vredig. Ik wensch Ibrahim een goeden avond, gelijk dit in mijn Arabisch leerboekje geschreven staat. En Ibrahim wenscht mij een goeden avond terug, gelijk dit geschreven staat in zijn lief, goed hartje. Alles is er weer als altijd, en toch weer anders, heel anders, de Man, die in Mekka is geweest en het Specerijenstraatje en de rookers, spelers, barbiers en straatjongens in het straatje, dat daalt naar den Klaagmuur.
En daar is Hassan, het Marokkaansche Moortje. Heel de buurt bij den Klaagmuur wordt door Marok
75