het ene nooit beleefde zonder herinnering aan het andere.
Wat hem ook mocht kwellen, er bleef hem de vreugde om het landschap, om de wijdheid daarvan en de kleuren. Hij tekent het in al de monumentaliteit, waarmede hij het zag en tegelijkertijd met een grote toewijding voor het kleine, dat zich in deze ruimte af speelt. De Arabieren, hoe zij spreken en wat zij verrichten, de ernst en de schoonheid van de kinderen, en hijzelf, hoe hij dit alles ziet en hoe het hem vertedert, daarvan vertelt hij met een goedheid zoals men die zo vaak vindt als onveranderlijke ondergrond bij hen, die het lot meer dan anderen tot hun daden schijnt te drijven.
Daar waren ook de heilige dagen in Jeruzalem. Hij kende ze van vroeger. Heugenis aan hen had hem doen geloven, dat zulk een gerustheid als in zijn jeugd ook nu nog zijn deel kon worden. Daarom was hij naar Jeruzalem gegaan, de stad van zijn geloof als kind. Hij vond het nieuwe geslacht niet zoals hij had gehoopt het te ontmoeten. Het had niets van de vroomheid èn innigheid, zoals hij zich die had voorgesteld. Maar wel zag hij de Rabbijnen en de vromen van Jeruzalem, eerwaardig en heilig. Met hen was hij tezamen en zij achtten hem. En ook dit was geluk, ondanks alle twijfel, die hem bijbleef.
Ik hoop, dat dit bundeltje brieven de genegenheid tot hem mag opwekken, die hij verdient.
Voor de jaren, waarin deze feuilletons geschreven zijn, zie men de inhoudsopgave.
Wat mij drukfouten leken, heb ik verbeterd, waar ik evenwel twijfelde (en dat was nogal vaak) heb ik alles gelaten zoals het was. De orthografie der eigennamen in één feuilleton heb ik eensluidend gemaakt. Daarentegen liet ik de spellingsverschillen in de feuilletons onderling bestaan.
Tenslotte mijn dank aan Mevrouw J. de Haan—van Maarse-veen voor de bereidwilligheid, waarmede zij deze uitgave heeft mogelijk gemaakt. Indien men in een bloemlezing uit het werk van een ander een opdracht mocht schrijven, had haar naam voor in dit boekje gestaan.
D. KOKER.
8