waarom vraagt hij mij nu niet voor bezichtiging van dat fijne huis?"
Toen had Johan onvoorzichtig-weg gevraagd:
„Maar dan zou ik dat huis verbazend graag eens willen zien ... mag dat?"
René had geantwoord, vriendelijk, ernstig, welwillend: „Ik had je juist willen vragen, of je eens komen wilde, en dan had ik het heel prettig gevonden... maar nu jij het mij vraagt, moet ik het weigeren. Ik weiger altijd, wat men mij vraagt, dat is een van de beste beginselen van mijn leven." Johan voelde zich, door zulk eene wijze van spreken en handelen, beleedigd en daardoor had hij latere verzoeken van René geweigerd, om een beschouwend bezoek te brengen aan zijn bijzonder soort van huis.
4.
Het was een Zondag. Een hooge, witte dag van broos-gevroren, breekbare stilte. Gedurende den morgen was Johan uitgeweest, ver in fijngrijs overvroren ommelanden. Daarna had hij met lichte vaste stem verzen aan den blinden voorgelezen, en in kalmen toestand eenen uitvoerigen, aangenamen brief geschreven aan zijnen vader.
Hij zou ook naar het verfijnde schildershuis van René gaan, omdat die zijne verontschuldigingen had aangeboden over zijne mishandelende beleediging, van toen vroeger.
Johan had zich zorgvuldig gekleed, maar hij had geene bloemengeuren aan zijn blond haar of aan zijne handen. Hij voelde zich goed en wel gestemd, sterk verheugd over zijne verwachting naar veel moois. Hij ging verblijd over dat innige grachtje van Dirk van Bakenes, belust om te fluiten, om zijne blijdschap ruimte te geven. Maar hij floot niet. Door een helder steegje, een kleine hal van geluid, waarin zijne stappen klonken, bereikte Johan het schilderhuis van René.
5.
In dat huis bemerkte Johan, dat René in geene enkele richting de roem zijns huizes had overdreven. De kamers hadden hier het volmaakt-kunstvolle van een schouw-museum en ook het innig-bewoonbare van een huis. Johan kreeg een gevoel van eerbied voor René, waarvan zijn hart klopte. Hij vond hem in dien tijd een uit
111