muntend kunstenaar. Ook was René nu rustig, want hij antwoordde zonder zinnen, die het tegendeel beteekenden van wat Johan verwachtte.
6.
Nadat Johan rustiger was geworden na zooveel ontroerend beschouwen, vond hij vijf voorwerpen de mooiste uit het huis van René, dat immers vol verfijnde pracht was bezorgd.
De eerste, tweede en derde van die voorwerpen waren drie batikdoeken uit Indië. De eerste had voor kleuren: diep-blauw, lichtblauw, roomgeel, wit en zonnig rood. Zij was een wonder van zoovele kleuren, die elkander ongehinderd verdroegen. Toen Johan haar in zijne bevende rechterhand hield, noemde hij haar: ״de bonte batik".
De tweede was grijs-wit en blauw. Het blauwe werk was zóó diep van vaste kleur, dat het witte, grijze, katoen daardoor zwaar als fluweel geleek te zijn.
De derde doek was zwart en grijs met teekening gevormd als op de vleugels van vlinders, en zoo fijn gestoft lagen de twee kleuren ook over die kostelijke dundoek.
René zeide tegen Johan, dat al die geverfde doeken in een krankzinnigen-gesticht van bij Batavia waren vervaardigd, en dat krankzinnigen de gelukkigste kunstenaars waren.
7.
Het vierde voorwerp was klein, maar het trok de aandacht van de oogen van Johan, alsof het een splintervonk van vuur was.
Het was een aangezicht in scherpe stijl in half-relief in ivoor gewerkt. Het gezicht staarde strak, maar niet dood, maar wel wreed. De oogen waren smal-gespleten open, de mondhoeken waren met scherpe snit naar schuin-beneden weggespalten, zoodat hunne richting met een preciesen rechten hoek op de richting van de smalle-wreede oogen stond. Toen Johan naar de hoeken en de lijnen van dit verscherpte voorwerp keek, deden zijne oogen scherp pijn. René zeide zeer vriendelijk, dat het hem innig speet, dat Johan dit beeld zoo mooi vond, omdat het hem altijd speet, wanneer een ander toonde een zuiver, fijn-bevattelijk gevoel te bezitten voor het schoone in de kunst. Hij zeide ook, dat die spijt de reden was, dat
112