ling... daar is geen helpen voor... mijn handen bloeden eraan.'
'En ook dat doet U vreugdevolle pijn... en de nonnen, die in de witte kloosters om uw rode beeltenissen knielen, die genieten daarvan op een haar eigen wijze... weet U dan niets van 't verband tussen liefde en wreedheid... en tussen religie en wreedheid?'
'Ik ken alleen het leed van de mensen... en ik lijd ervan.'
'Dan had Sóton toch gelijk, dat u van een beminnelijke middelmatigheid bent... en dat daarom zoveel mensen U vereren.'
Hij antwoordde niet op dit gesprek, en ik sloeg hem voort, met mijn verhonende woorden: 'En de dichters, die uw zogenaamd lijden bezingen, denkt U, dat die iets anders voelen dan genot om uw mooi-gekleurde dood? Ik ken er een... in Amsterdam... die heeft veelbewonderende verzen op U gemaakt... en die heeft de wanden van zijn woning volhangen met beeltenissen van U... dat geeft zijn lichaam voldoende bevrediging. En ik verzeker U, dat ge op die wijze nog door heel wat meer mensen wordt gebruikt... dat 's blijkbaar met geen van de drie geloften1 in strijd...'
'Niet die woorden doen mij pijn... maar je dwaze dwaling doet mij pijn... ik vergeef je...'
63
1 armoede, kuisheid, gehoorzaamheid