'Natuurlijk vergeeft ge mij... dat 's uw beroep... verhef U daar maar niet zo op... ik verhef mij er toch óók niet op, dat ik niet-vergeef, nooit-niet... ofschoon dat laatste stellig beter van aard is...'
10
Hij stond op, en hij zeide: 'Ik moet nu voort, en ik kan helaas niets voor je doen... ik geefje mijn vergiffenis en mijn innigste zegen.'
Hij naderde mij... hij strekte zijn handen, de bloedende, over mijn hoofd. Ik haatte zijn liefdevolle humaniteit, terwijl ik afschuwelijk vreesde, dat hij mijn donkerlokkig hoofd, dat ik zó liefhad, met zijn luwe bloed vervuilen zou. Duizelig van haat greep ik mijn vingers rondom zijn polsen, en ik krekte wildweg zijn rode handen naar beneden af, dat zij breukten in hun gewrichten. Hij kreunde van pijn, maar ik ontzag hem niet. Luwstromend bloedden zijn stigmata rapper voort onder krampgreep van mijn vingers.
'Ik vergeef je... niet dit bloed, dat wegvloeit doet mij pijn... maar je dwaling doet mij pijn... hoe zal onze Vader je dit kunnen vergeven...'
Woede om zijn vergiffenis aarde mijn ogen rood; het bloed woei door mijn oren. Toen brak ik z'n stand wild neer... z'n armen ombuigend, z'n rug achterover rukkend, dat hij neerschokte, ellendig in het druipen van bloed. Ik dekte hem met de woede van mijn lenige lichaam, dat schokte over het zijne,
64