lazen we die velletjes.’ Op de vraag of hij zijn journalistieke activiteiten verborgen hield, antwoordde ze: ‘Voor zover ik me kan herinneren, deed hij daar niet echt geheimzinnig over. Mechanicus liep met die schoolschriftjes rond. Als mensen hem iets vertelden, maakte hij korte aantekeningen, of hij onthield het. Hij schreef regelmatig op zijn stapelbed, driehoog. Mechanicus bewaarde de schriftjes onder z’n matras. Ik geloof dat ik daar wel eens iets van gezegd heb, dat ze die schriften zo weg konden halen. Hij sputterde tegen: Wie haalt dat nou weg. Hij vond dat geen punt.’
Het gemis van de eerste twee schriften verklaart waarom In Dépot zeer abrupt en zonder nadere introductie, pas op vrijdag 28 mei 1943 van start gaat, toen Mechanicus al bijna zeven maanden in Westerbork zat. Hij noteerde als eerste regels: ‘Vandaag een nieuwe broeder gekregen, die zich aan alle honderd patiënten op [de] zaal heeft voorgesteld en hun een handje [heeft] gegeven. Zeer ongebruikelijk op Westerbork, waar een broeder komt en gaat, zonder meer. Klaarblijkelijk een fatsoenlijke kerel.’
Mechanicus was nu weer de journalist ten voeten uit en begon met zijn nauwgezette verslagen van het kampleven in Westerbork. Grondig, minutieus observerend en koel noterend, verwerkte hij de dagelijkse gebeurtenissen in zijn schriften, alsof hij niets anders deed dan zijn werk. Op zaterdag 29 mei 1943 meldde hij: ‘Ik heb het gevoel alsof ik als officieel reporter een schipbreuk versla. Wij zitten samen in een cycloon, voelen langzaam het lek-geslagen schip zinken en trachten nog een haven te bereiken, maar deze haven lijkt ver weg.’
Hoewel in de ik-vorm geschreven, is zijn dagboek geen document van zijn persoonlijk leven. Mechanicus had het inzicht en de kracht in deze zware periode van zijn leven het algemeen belang, het vastleggen van een historische gebeurtenis voor het nageslacht, te stellen boven persoonlijke beschouwingen en reflecties. Dit heeft tot gevolg dat hij zelf vaak achter de gebeurtenissen verdwijnt. Handelsblad-collega Ju-lius van der Wielen, die Mechanicus in Westerbork zou terugzien, gaf toe onder de indruk te zijn van zijn inspanningen om tot het laatste moment als journalist te functioneren. ‘Als je normaal gesproken, als verslaggever, in een bijzondere situatie terechtkomt, een ramp bijvoorbeeld, dan denk je toch als eerste: wat kan ik hiermee voor de krant? In Westerbork heb ik nooit de drang gehad om te schrijven. Dat óverkwam andere schrijvers en journalisten daar óók. De omstandigheden waren zó bizar, dat alle normale gevoelens op den duur werden verdre
158