Het is zeer spijtig dat de schriften i en n niet bewaard zijn gebleven. Hierdoor ontbreken zijn eerste geschreven indrukken van het kamp en eventuele medelingen van Mechanicus over zijn periode vóór Wester-bork. Het is aannemelijk dat hij hierover aantekeningen heeft gemaakt. In zijn brief van 26 mei 1943 aan Jo Heinsius schreef hij hierover: ‘Ikzelf heb tijdens mijn ziekbed mij nuttig beziggehouden. Van lezen is niet veel gekomen, daarvoor had ik niet de ware lust. Maar wel heb ik een reeks verhaaltjes geschreven, die ik allang in mijn brein had en die er toch eindelijk eens uit moesten. Dat heeft mij in staat gesteld mijn gedachten behoorlijk te concentreren en mij over veel geestelijke narigheid heen te helpen.’ Deze ‘verhaaltjes’ noteerde hij vermoedelijk in de schriften 1 en 11.
Waar deze twee dagboekcahiers zijn gebleven, is onbekend. Niemand die nu nog in leven is, heeft ze ooit gelezen. Ook Annie Jonkman niet, naar wie Mechanicus zijn uit Westerbork gesmokkelde aantekeningen liet brengen. De twee schriften hebben haar nooit bereikt. Dit bevestigde Annie in haar notitieboekje: ‘De eerste 48 pagina’s van het dagboek zijn nooit aangekomen...’
De volgeschreven dagboekschriften werden door Mechanicus aan mensen meegegeven die kamp Westerbork in en uit konden. Dit waren bijvoorbeeld inkopers van levensmiddelen en andere goederen, of leden van de Joodse Raad, die voor hun werk regelmatig naar Amsterdam heen en weer reisden. Mechanicus vroeg hun zijn volle schrift of schriften af te geven bij Annie Jonkman in de J.M. Coenenstraat 35. In één van de cahiers staat aan de binnenkant van de kaft het adres in afgekorte vorm vermeld, bedoeld als geheugensteuntje voor de koerier: ‘A.J., J.M.C. 35’. Mechanicus wist dat de schriften bij Annie in vertrouwde handen waren. Het dagboek bestrijkt een periode van exact negen maanden, van 28 mei 1943 tot en met 28 februari 1944.
Schrift v vertelt indirect veel over de wijze waarop Mechanicus zijn journalistieke arbeid in het kamp verrichtte. De binnenkant van de kaft staat volgekrabbeld met trefwoorden en korte omschrijvingen. Hij liep door het kamp, praatte met vele kampbewoners, hoorde van alles en noteerde in korte bewoordingen hetgeen hij had meegemaakt. In zijn barak werkte hij zijn aantekeningen verder uit.
Hanneke van den Bergh, die hem in Westerbork regelmatig ontmoette, vertelde: ‘Hij vertrouwde me toe dat hij een dagboek bijhield. Ik kwam hem vaak tegen en soms riep hij: Ik heb er weer een paar hoor! Dagboekblaadjes bedoelde hij. We gingen dan naar zijn barak en daar
157