Zoo stierf de laatste en eenige illuzie van den schilder Van Wessem. Hij dronk niet van den wijn, die de oude vrouw achter de deur had gezet, schonk wel het meisje ervan in, dat in het krakend bed liggen bleef. Hij was vies van alles en wee van meelij over dit leven, ver van zijn atelier dat hem ’n paradijs geleek. Hiernaast lag de lange vrouw met den gebogen hals in een even vernederende situatie. Hij schudde verdrietig ’t hoofd, ’n Verwezen gelaat keek in den verweerden spiegel boven de rammelende wasch-tafel, waarop ’n lampetkan triest stond te droo-men. De man streek over zijn verwarde haren. „Blijf je niet maffe, lekkere vent,” geeuwde de vrouw. Hij wilde haar uitleggen, dat hij ’s nachts niet slapen kón, ze lachte vermoeid en hij voelde nu dat hij stekende hoofdpijn had. De horoscoop stond voor zijn geest. Onder den brief was ’n rechte streep.
Hij legde ’n biljet op tafel en streelde de vrouw nog over haar lichte haren. Beneden rekende hij met ’t wijf af en slofte de straat op, waar nu auto’s doorheen raasden. De stille straat was geheel van aspect veranderd, in dit late uur openden de rendez-vous. Snorders leverden hun ge-notzoekende vrachten af. Dronken menschen braakten, het was wel walgelijk. Van Wessem keerde door het park terug, dat naar de lente
58