pen zich na de receptie dan ook in kleine groepjes naar de Place Woeste. Als ze aan het huis gekomen den rouwstrik aan de bel ontwaren, verstrakken hun nieuwjaarsgezichten, maar hun kleeding, de zwarte toog, is voor alle gelegenheden goed: ,,Trop tard” fluistert een tegen zijn wil, hij heeft op den baron gehoopt voor een schenking voor een nieuwe kerk, er zijn er pas zestig hier. Dan gaat de deur open en in de gang staat het bekende harnas, dat de grootpapa van den baron, toen hij door den oolijkcn Leopold geadeld werd, bij een uitdrager had gekocht. De ijzeren pias wordt eiken Zaterdag gepoetst en de deur blijft dan ’s middags openstaan om de goe-gemeent in den waan te brengen, dat ze geen parvcnuën zijn. Lakeien schuiven het zware zwart-fluwcelen met zilveren zoomen afgezette voorhang opzij en de toeschouwers zien op een praalbed den kleinen baron met een zwaar blauw gepoederd aangezicht tusschen vele lange kaarsen. Zijn handen liggen op den drapeau beige en op een kussen prijken vele ordeteekenen. Voor het bed knielen de jonge abbé en een oudere geestelijke, neef van de barones.
In de gang wil men de hand drukken van Robert, die bijna vroolijk opgewonden is als men hem zegt: ,,Ecn treurige Nieuwjaar, Baron”. Robert kan wel dansen, een Hispano koopt hij zich! en
47