was wakker geworden in haar opstaand mandje en bekeek den goeden sier met veel dédain. Toen alles op was, joeg de huishoudster de slaperige Mosers naar bed en de anderen naar huis. Siegfried ging met Marius op stap, de agent nam den onvasten Jansen onder den arm. Midden op de markt verscheen Bartho tusschcn twee agenten, aan wier vrijen arm een haas bungelde. Uitvoerig vertelde hij Siegfried en Marius, hoe hij die hazen verdiend had met kienen, en dat hij net de kleine Soos had willen verlaten, toen deze heeren van ’t Gezag op hem afkwamen. „Waar heen brengen jullie me, mannen?” had hij gevraagd. „Naar uw huis, meneer Bartholo-maeus.” Toen was hij maar mecgegaan. Als ze hem naar ’t bureau hadden willen brengen, had hij rechtsomkeert gemaakt, en was hij de club weer binnen gevlucht, zoo besloot hij zijn dronkemanspraatje.
De markt was stil, groot en rond, alle straatjes tuimelden van ’t plein naar beneden of huppelden omhoog naar de kerk toe. De koude en de stompe praat van Bartho hadden Siegfried ontnuchterd, hij liep in gedachten naast z’n vriend. Van avond in de Zwarte Ruiter waren alle rancunes, alle kleine vijandelijkheden stopgezet. Hoeveel zclfbehecrsching had grootvader niet van noodc gehad, zich te handhaven, hoeveel grofhe-
30