in ’t vorig jaar vertoefden. De blijgeestigheid sloeg over in algemeene vroolijkheid, toen de dikke onderwijzer, Sef van der Goor, van eigen luimigheid onbewust, over de biljarttafel wilde springen, en ’n pijnlijken val deed. Hij had nog elk jaar het kunststuk ter eere van de jaarwisseling met succes volbracht, en onder het opgeruimd gelach der anderen beweerde Sef dat men ’n dagje ouder werd. In de eerste consternatie had de heer Bancard, de groot-manufacturier zich tot Alex Moser gewend en geinformeerd omtrent ’n huis dat hij wilde koopen. De jonge fabrikant gaf geen antwoord, doch riep om ’n sigaar. De man trok nu Israël, dat eerbiedwaardig breedgesnord fuifnummer aan de revers en vroeg weer iets over dat huis, doch onder ’n lachje zijn pijnlijke verlegenheid dekkend, weerde die af: „Monsieur Richard Gérard Bancard, vanavond geen affaires.” Doch de magere Bancard hield aan, en ietwat driftig zei de ander: ,,Maar ik verkoop ’t niet, want ’t is ’n goede geldbelegging en, meneer Bancard doet u me ’t genoegen, vanavond nu we gezellig bij mekaer zitten over de zaken te zwijgen”. De heer Bancard, gevoelloos, boog zich cijferend over z’n cognac.
De politie was reeds eenige malen komen waarschuwen dat ’t sluitingsuur reeds gepasseerd was;
23