kruidenier, Thijske Tonnaer, de burgemeester van ’t naburig dorp, meneer Moser, de groot-fabrikant, zijn zoon Arthur, die er ’n weinig afwezig bijzat, maar goed, hij was dan ook de advocaat, dien de boeren elkaar met slimme knipoogjes recommandeerden, — de neven, Alex-van-het-fabriek en Siegfried, de medische student, die uit Weenen over was, voorts Marius de la Gileppe van ’t kadaster, Antoine Bartholo-maeus van de secretarie, de gebroeders Van der Goor, onderwijzers, Theo Reynders van de rechtbank: bij elk zalig nieuwjaar rezen ze overeind en murmelden plechtig de tegenfraze: èn alles wat wenschelijk is.
En gelijk iederen Sylvesternacht had men op ’t gewichtig oogenblik de grootc kerk niet hooren slaan, had men den toepasselijken weemoed in de traanzakjes moeten achterhouden en gelijk ieder jaar ontspon zich ’n zware discussie over ’t probleem of men te hard gezongen had en daardoor de twaalf slagen niet had vernomen, (men fuifde immers onder de rokken der H. kerk; d.w.z. de herberg De Zwarte Ruiter stond in de schaduw van de romaansche kerk van St. Isidorus, wiens gouden beeld in ’t zonlicht fonkelt), of dat de Rector, die oolijkerd, de klok had stil gezet en de geloovigen aldus in den waan had willen brengen, dat ze nog steeds
22