en met zwakke stem spoorde hij haar aan dit uitstapje te herhalen. Nu ging ze eiken dag met Goldschmitt mee, eiken dag de babyachtige bedevaart naar den damcshak, eiken dag om dieper gesprek te vermijden, monter gezang. Eenmaal wilde hij niet zingen, en zei met heesche stem, dat hij nu wel genoeg hersteld was om naar Berchtesgaden te gaan. Ze stond stil, nam het zwarte hoofd tusschen haar handen en zei: „Kus me”. Star keek hij haar even aan en kuste haar dan wild. En toen niet meer. Hij sprak met droogsnikkende stem, dat hij dat niet mocht, dat zij de vrouw was van z’n vriend. En toen is hij den volgenden morgen afgereisd. Haar man zei niets meer. Ze vroeg of hij haar niet kon leeren schaken. Dat kon, zei hij mijmerend, en hij poogde haar uit te leggen. Maar haar verstand was nimmer wiskundig spits geweest. Liever liep ze door ’t sneeuwige woud en zocht den dameshak onder de sneeuw vandaan. Eiken dag, eiken dag, naar het bosch. Het oude, afgetrapte stuk schoen. En voor ze het stadje verlieten, nam ze ’t vies stuk schoen mee, romantisch misselijk. In Holland terug keilde ze ’t den trein uit. Met de toenemende paralyzie van haar man, keerden nu ook de droomen terug, regelmatiger, benauwender. De grijze oogen. Het manufacturiers-gcbaar. En overdag de klagende stem van haar
17