dat niemand, behalve de Rooie dit gedaan kon hebben. Enfin, ’t was ook voor hem bestemd; in haar zatheid had ze 't verraden, maar sparen zou ze niet meer voor zuipend zoonlief.
n Half uur later kroop ze als n schildpad bij haar man, die bereids snurkte, in ’t groote bed.
Om vijf uur sprong hij 't: bed uit, frisch als ’n hoentje. Hij schoot z’n klompen aan en kleedde zich in z n manchesterpak. Dan stak hij zich de pijp op, riep nog s naar boven: „Daag, wief!” Hij maakte de vrachtkar in orde en spande de twee prachtige paarden ervoor. De knechts waren al eerder vertrokken, want de mestkar en de gereedschappen waren al weg. Hij sprong met n wonderbare lenigheid voor n man van dien leeftijd op den bok en reed weg. Z;n roes was ie kwijt.
114
Vroolijk reed hij naar Zuiden over de Rijksweg, waar de najaarszon leuk wiegelde tusschen de nu kale boomen. Evers vulde z’n pijp onophoudelijk en neuriede allerlei liedjes. In elk dorp bezocht hij n café, waar hij dan ettelijke bittertjes dronk en zn waren loste.
Zoo bleef hij soms n halve week weg en langer en als hij dan terug kwam, had hij altijd wat voor z’n vrouw bij zich, n kerkboek, n paar handschoenen of n portemonnaie. Een keer had hij haar n gouden armbandhorloge meegebracht.