DE DAGEN
Dagelijks met twee benen door het licht bewegen, handen laten zinken in de doorzichtigheid, de wiekslag van een woord doen trillen en verdwijnen in de lucht.
Afdalen door de groene schemering.
De rotsen openen gespleten kaken, de voeten, op het oersteen van de grond, zoeken en zwikken zich een helling af.
Het meer, de blauwe oogopslag der bergen, de glazen ritseling van een libel, de snelle vogelvoeten van de wind.
Daarna de armslag van het naakte lijf dwars door het stromen van een hemel die uren na blijft glanzen op de huid.
81