DE AVONDEN
Een smal balkon. De weifelende hoofden der bergen droegen linten donker vuur.
Wij leunden aan de nagloei van het huis, terwijl de dag uit onze leden stroomde.
In lange banen trok het avondpaars om onze schouders samen. Mensen liepen boven de aarde met metalen stem de schemer in geluiden te verdelen.
Alles werd stil. Het huis lag uitgeblust in zijn verlatenheid te overnachten.
Ergens sloot zich een deur voor eeuwig toe.
Wij hingen nog met lange koude handen over de borstwering der ledigheid te luisteren naar onze ademhaling.
82