hem niet genoeg schelen. Hij is zoo heel anders dan die andere jongen, die naar de H.B.S. moet. Die kan niet beter leeren dan hij; maar die zit altijd te blokken, te werken, z’n best te doen... Overigens zijn ,t beste, puike jongens, allebei; ik zou niet weten wien ik de voorkeur moest geven ..."
Maar op den duur, toen de vrouw van den meester bleef informeeren, werden de berichten toch wel beter. Het appelkopje begon aardig zijn best te doen, en het appelkopje ging hard vooruit..,
Hoe dat zoo kwam? De meester wist het wel, hij had het wel gemerkt: dat kwam door eerzucht Niet door de groote eerzucht, om in het leven te slagen, om ״iets״ te worden, geld te verdienen, geëerd te zijn, — die had de andere jongen, de ״Geleerde". Maar dat kon het ״appelkopje" allemaal geen steek schelen. Hij had ״maling" aan alle groote-menschengedoe, aan alle deftigheid, hij wou maar het liefste spelen, en omslen-teren, en in de slooten naar vischjes en kikkers en planten en insecten loeren, en lezen en hooren van wat de menschen allemaal wisten, van al het geheim-zinnige dat er te weten was in deze wonderlijke, inge-wikkelde wereld. Dat was hem voldoende, hij verlang-de in zijn eigen zorgeloos leventje te blijven en niet naar die groote, plichterige, vervelende menschenmaat-schappij.
Maar aan één ding had hij geen ״maling": hij kon het niet hebben dat de ״Geleerde" hem vóórkwam. Dat kwam zijn eer te na en ook zijn verlangen, om in de oogen van den meester en de klas en zichzelf een flinke, knappe jongen te zijn.
Hij wist immers dat hij ,t wel kon, dat hij maar even ernstig zijn best hoefde te doen om den blokker opzij te kunnen blijven! — Wat de groote eerzucht niet deed, dat bereikte bij hem de kleine: hij wierp zich op het werk, en toen werd het een wedstrijd, een mooie en
119