drongen figuur van man, die veel eet en veel werkt, met zijn stevigen stok, langs de ducdalven en de steigers en de aanlegplaatsen van het IJ, voorbij den Schreierstoren, heel ver en ver tot ach-ter in de Rietlanden.... Heel stumperig liep hij op ’t laatst, toen hij, doodmoe, terugkeerde, terwijl hij met zijn stok soms, alsof hij denkbeeldige vijanden bedreigde, in de lucht sloeg, en zwaar redeneerde in zichzelf....
Thuisgekomen vond hij de jongens, Jo-lie en Hijman. Zij sneden zich een homp brood en schonken zich een slok koude koffie in. De kachel was uit en de kilte van het huis deed hen dubbel gevoelen, dat de moeder ontbrak, ’n Verloren dag! Vader Schloume trachtte op de canapé in een dutje zijn leed te vergeten....
Toen Duifje wakker werd, was de we-reld anders geworden. Ergens in een hoek brandde een lamp, ofschoon het 76