Ze keken elkander aan. De baker schrok. ״God zal hieten1) und bewa-ren!” mompelde zij.
״Misschien kan ze wat rusten,” zei hij meelijdend.
Hij liet allen uit de kamer gaan. ״Nee, ik ga niet weg,” zei hij geruststellend, ״ik blijf erbij zitten.”
En het werd stil in de kamer.
In het bed lag de patiënt, er voor zat de dokter, het hoofd in de hand. ״Duifje....” zei hij zacht, ״juffrouw Da-vids....”
Hij wilde weten.
Maar er kwam geen antwoord.
De barende sliep.
God geve dat ze kracht opdoet, dacht de dokter, dankbaar voor de rust van zijn patiënt.
Het was heel stil en de stilte duurde heel lang. En in de stilte gingen dui-zend gedachten door zijn hoofd. Aan ג) Behoeden.
69