takel in vollen gang. Er bleven men-schen voor de deur staan, hoewel er bui-ten toch niets te hooren was. Ze ston-den er alleen maar uit meegevoel, en belangstelling, en nieuwsgierigheid. Ze liep haastig tusschen de menschen door de stoep op.
״Is Costa Gomez er nog niet?”
״Nee, waarom heb je hem niet meege-bracht?”
״Hij was nog niet bij Samson. Ze zou-den hem dadelijk sturen. Ik ben ook nog aan zijn huis geweest.”
De barende schreeuwde moord en brand.
Bekkie zag een glimp van haar zuster. Ze zag niet meer wit, maar grauw. De vlechten, door moeder zoo netjes en bij-tijds opgemaakt, zwierden over ’t kus-sen. Het zweet stond op t voorhoofd, de neusgaten waren wijd geopend, de oogen dreigden; de mond was een zwart krijschgat.... Bekkie vluchtte....
63