haar nijvere handen bezigheid hadden. Maar de barende was woest, rusteloos. ״Moordenaars!” riep ze. ״Beulen, om iemand zoo te laten lijen!”
Haar man trad op het bed toe en zei het stuntelig, zacht verwijtend: ״Wij doen je toch niks? Wij raken je toch niet aan? Je moet ons de schuld niet geven....” Maar hij werd bijna aangeblazen, als door een kat....
״Weg....! Ga weg jij! Jou schuld is het, wat heb je me angedaan, had ik je maar nooit gezien....!”
Verslagen, met knikkende knieën, trad mijnheer Davids terug.... Waarachtig, ze had nog gelijk ook....! Mijnheer Da-vids voelde zich zeer ongelukkig.
Zelfs juffrouw Coronel had medelijden met hem. ״Dat zeggen ze allemaal!” fluisterde zij hem toe.... ״Als ze in die oogenblikken zijn, kunnen ze d'r man-nen niet zien! Trek u d’r niks van an, 58