gepriegeld en de kantjes geborduurd.... En alles mocht gezien worden, haar boeltje, haar heele huis was netjes in orde toen 't eenmaal zoo ver was, en ook haar man had voor zijn deel ge-zorgd, er was geen cent schuld, en geld in huis voor wat er noodig mocht zijn.... Als twee kapiteins op verwijderde sche-pen, die in gelijken koers naar ’t zelfde doel voeren, zoo waren zij.... Ze gaven elkander teekens uit de verte.... Eens zouden zij elkander vinden, die twee menschen.... Eens, als zij al veel leed en veel vreugde hadden doorgemaakt, op een avond misschien, onder 't licht van de lamp, als de kinderen sliepen, als de tijd hen 'n oogenblik vergat, dan zou-den zij elkander zien, plotseling, en el-kaar herkennen.... In een vreemde stilte zouden zij elkanders zielen vinden, in een diepe verbaasde ontroering, maar toch zoo blij en gerustgesteld, als ie-mand die eindelijk thuis is....
41