wacht.... De sjabbes-goien1) spookten haastig langs de huizen....
Hoog in de lucht voerden de wolken hun zwijgend spel op van bevend, wis-selend licht, en donkere, hartstochtelijk jagende gevaarten....
Dan, plotseling, in een uitstorting van jubelende klanken, en ook treurig en onsamenhangend, in een lichten, droe-vigen mineurtoon, als het stamelend-extatische lied van een eenzamen ver-dwaasden reus, begon het van den to-ren, die daar als een donkere wachter stond, te zingen.... De klanken wervel-den over de straat, zij vielen als de lila lichtglanzen uit een kerkraam, als een handvol munten, rinkelend uitklinkend over de steenen....
*) De vrouwen, die vuur en lichten verzorgen, welke men op Sabbath niet aan mag raken.
124