rouw,” zei dokter Costa Gomez, toen hij het Vrijdagavondmaal achter de knoopen had — maar zijn vest had hij ’n beetje losgemaakt—, ״vrouw, ik ben vanavond voor niemand te spreken. Ik wil niet gestoord wor-den....”
En hij drukte het bruin-fluweelen kep-peltje2) vaster op zijn weelderige, pe-per-en-zout-kleurige lokken, schudde de zijden sluimerrol op, wikkelde zich in de zachte plooien van de groote, wol-Ien plaid en strekte zijn zware lichaam welbehagelijk uit op de breede, oude, zwart-trijpen familie-canapé.
Zachtjes kwam het dienstmeisje, in haar zwart japonnetje, het witte tulle-mutsje op, de tafel afruimen en veegde met het koperen stoffer-en-blikje de kruimels van het blanke damasten kleed. Het theewater in den koperen ketel 2) ״Kappelchen”, kapje.
125