elkaar met den gezegenden afloop bij Davids.
In de huizen blonken de lichten van den Vrijdagavond, de witte tafellakens la׳׳ gen uitgespreid, de geuren van het kos-telijke eten stroomden je tegemoet en de helder-gewasschen kinderen, som-migen al met de nachtponnetjes aan, de knap-en-netjes uitziende vrouwen inhet schoone jak of de stemmige, degelijke japon, wachtten den heer des huizes, den koning-van-den-avond, aan het eenvoudig of weelderig maal. De va-ders zegenden hun kinderen, de moe-ders het gouden licht.... Dan gingen de luiken voor de ramen, de deuren dicht en de heilige Sabbathvrede, de Sab-bathvreugde heerschte, dubbel-op dien avond, bij hoog en bij laag, bij rijk en bij arm....
In de stille, uitgestorven straat klonk alleen de kalme stap van den nacht
123