zoet en aanbiddelijk en lichtend, als met stralen, en — behalve een flauw en ver-dwijnend gevoel van iets hinderlijks daar in dien hoek — was zij gelukkig, volkomen, onzegbaar gelukkig.... Zij bestond niet meer: zij was niets dan een sfeer van geluk, om het kindje heen.... In den droom hadden moeder en kindje elkaar gevonden, de wreede scheiding was vernietigd....
Het was stil in de kamer, onhoorbaar ging hun beider adem....
Zelfs de klok tikte niet....
Binnen, ver, vaag, in het voorhuis, was het zachte geklikklak van lepels en vor-ken.... Fluisterend zat men aan tafel, zoo blij, zoo ontspannen, zoo moe.... Het ,,Chier-hamangelous”, het feeste-lijke, juichende dank-gezang-na-den-maaltijd durfde men niet luid-op zingen zooals anders, maar ieder zei het voor
121