ker, de moeder, de zuster.... en het werd stil, overweldigend, ongeloofelijk stil.... Het werd zóó stil, dat Duifje vaag be-gon te voelen hoe vermoeid zij was, hoe grenzenloos vermoeid....
En zij had wel willen slapen, dacht zij, ze had wel kunnen slapen, als zij haar kindje maar bij zich had gehad.... De menschen hadden het weggezet, en het was in den hoek, schuin achter haar.... Door haar grenzenlooze vermoeidheid heen, door haar groote zwakte, begon dat verlangen naar haar kindje te pij׳-nen.... En haar heele wezen, iedere ve-zei van haar lichaam, al haar denken richtte zich, als door een grooten mag-neet getrokken, naar dien hoek....
Het werkte in haar borsten, en het werkte in haar ziel....
En zij dacht dat zij zeker zou opstaan, en haar kindje halen en het bij zich ne
119