den wel dat dit het hoogtepunt was; en deze oogenblikken, waarin hij sprak, de mooiste, beste, de feestelijkste, de hei-ligste van den dag.
Maar hij was ook geestig, hij trachtte een schets te geven van het leven dier twee, en ach: hij kon het toch zoo slecht .... Want hun leven, en dat van zoove-Ien der aanwezigen, had immers in het teeken van het diamantvak gestaan, van dat gezegende, ongelukkige ,,vak”, en wat wist een rabbijn nu van ,,steentjes” en kletjes en chips en boort?
׳— Ik heb er geen verstand van! riep hij uit, in komische wanhoop....
׳־־׳ n Geluk!” interrumpeerde honend een stem....
Het was een van de roodharigen, die zelf voor zijn leven aan de schijf geke-tend, daarmee te kennen wilde geven, dat het maar beter was, als men er niets mee te maken had....
Een grinnik van instemming ging door
57