Er was voor geen cent zalving in zijn woorden, en zijn uitingen hadden niets van ’n vermanende, of sombere, of zelfs ook maar stichtelijke preek; hij zou er te bloedwarm, te vroolijk, te kinderlijk, te blij, te natuurlijk, te bescheiden voor geweest zijn. Maar juist zooals hij was, zoo argeloos-direct-menschelijk, in zijn eenvoud en blijdschap die overstelpen-de stroom van woorden over hen uit-stortende, die uit zijn hart kwamen, moest hij zijn, werd hij voor hen aanne-melijk, als een man die zij verstaan kon-den, als een der hunnen die weergaf wat zij voelden.
Neen, er was zalving noch verlangen om te stichten noch preektoon in zijn voordracht, het zou niet bij zijn persoon en spontanen, oosterschen aard gepast hebben, maar hij was zelf stichtelijk, hij was het levende hart van de vergade-ring, en niemand, nu hij er eenmaal was, zou hem gemist willen hebben; zij voel-56