dikwijls. De oude verkoopt snoepgoed per ons. Voor de flem-pies staan er dropflessen op de toonbank, vierkante zoute dropjes, katjesdrop en lange veterdroppen. De veterdrop eet je met z'n tweeën, ieder aan een eind. Maar eigenlijk heeft Van den Heuvel een grote-mensen-winkel, het eigenlijke winkeltje voor de kinderen is aan de overkant, de snoeptafel van Bouman.
Het is een voorkamertje. Er staan meubeltjes. Aan de wand ziet een hele volkstam van familieleden op de nering toe, portretten in het rond, vierkant en ovaal. De snoeptafel staat in het midden van het kamertje. Het is gewoon de huiskamertafel. Overdag ligt er de nering op uitgestald, 's avonds een schoon wit tafelkleed.
Het snoepgoed is veelsoortig van vorm en kleur. Op witte schoteltjes ligt de gangbare marchandise. Ronde kleverige zwarte ballen, negerballen. Ze smaken naar drop en naar de teerlucht van het zwembad. Hete bliksems, witte balletjes, die op de tong branden, kroningsbroodjes met gebakken mangeltjes op een rose-fondanten achtergrond, waarin een zweempje oranje. Okkies, dat zijn gebrande duivenboontjes, die lekker knappen als je ze doorbijt, maar als je ze hebt doorgeslikt, liggen ze dagen als een kei voor je maag. Om okkies te kunnen waarderen, zou je de krop van een duif moeten hebben, of de vier magen van een koe. Lekkerder zijn de mollebonen. Ze kosten twee cent per maatje, een burgermansvermogen. De kinderen staan te likkebaarden voor de paradijselijke tafel. Ze aarzelen. In gedachten proeven ze van al het lekkers. Zegt Mietje Bouman:
'Nee jongetje, nergens aankomen. Waar je aan geweest bent, moet je nemen.'
65